Totally History
On december 18, 2021 by adminMattheüs 15 draait om hoe Jezus omging met de Farizeeën en hoe hij wonderen bleef verrichten voor zijn volk.
“Maleachi | Mattheus | Mark” |
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 |
21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 |
” Alle Boeken in de Bijbel “
Overzicht
Tijdens het leven van Jezus geloofde het volk van Israël dat hij een profeet was en daarom kwam het dagelijks bijeen om hem het evangelie te horen verkondigen. Maar de schriftgeleerden en Farizeeën, die goed op de hoogte waren van de wet en de tradities van die tijd, bekeken Jezus met argusogen. Velen waren het niet eens met zijn leer en trachtten hem in diskrediet te brengen bij het volk.
Bij verschillende gelegenheden stelden zij moeilijke vragen aan Jezus, in de hoop hem te dwingen een verklaring te geven die niet geoorloofd was. Jezus berispte hen echter voor hun huichelarij en beantwoordde hun vragen duidelijk. In Mattheüs 15 legt hij het volk uit dat wat in het lichaam gaat, het niet verontreinigt, maar dat wat uit het hart komt, slecht is.
Jezus onderwijst in Tyrus en Sidon
Jezus liet zich niet ontmoedigen door de schriftgeleerden of Farizeeën, maar ging door met het onderwijzen van de scharen. Nadat hij zijn discipelen had gezegd hun ongenoegen te negeren, reisde hij naar Tyrus en Sidon. Daar ontmoette hij een vrouw, die hem aanriep en hem smeekte haar dochter te genezen. Jezus prees haar voor haar geloof, en deed wat zij vroeg.
Daarna reisden Jezus en zijn discipelen buiten Galilea en hielden halt in de bergen. Dagelijks kwamen er massa’s mensen naar hen toe, en Jezus genas en onderwees hen allen. Na drie dagen sprak Jezus tot zijn discipelen en gebood hen de scharen voedsel te serveren, want zij hadden niets te eten gehad. Zijn discipelen antwoordden hem en zeiden dat zij alleen zeven broden en een paar kleine visjes bij zich hadden.
Het voedsel wordt vermenigvuldigd
Jezus gebood de mensen op de grond te gaan zitten en liet zijn discipelen het voedsel naar hem toe brengen. Hij dankte voor het eten en brak het in stukken. Hij gaf de stukken aan zijn discipelen en zij gaven ze aan de mensen. Iedereen daar was gevuld en er waren nog zeven manden over.
Nadat hij de mensen te eten had gegeven, stuurde hij ze weg en hij en zijn discipelen gingen aan boord van een schip richting Magdala.
“Vorige HoofdstukVolgende Hoofdstuk”
Mattheus Hoofdstuk 15(King James Version)
1 Toen kwamen tot Jezus schriftgeleerden en farizeeën, die van Jeruzalem waren, zeggende,
2 Waarom overtreden Uw discipelen de traditie der oudsten? Want zij wassen hun handen niet, als zij brood eten.
3 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods door uw traditie?
4 Want God heeft geboden, zeggende: Eert uw vader en uw moeder; en: Wie vader of moeder vervloekt, die zal de dood sterven.
5 Maar gij zegt: Een ieder, die tot zijn vader of zijn moeder zal zeggen: Het is een gave, door welke gij ook van mij voordeel moogt hebben;
6 en zijn vader of zijn moeder niet eert, die zal vrij zijn. Alzo hebt gij het gebod Gods zonder uitwerking gemaakt door uw traditie.
7 Gij huichelaars, wel heeft Esaias van u geprofeteerd, zeggende:
8 Dit volk nadert Mij met den mond, en eert Mij met de lippen; maar hun hart is verre van Mij.
9 Maar tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, geboden der mensen.
10 En Hij riep de schare, en zeide tot hen: Hoort, en verstaat:
11 Niet hetgeen in den mond gaat, verontreinigt den mens; maar hetgeen uit den mond komt, dat verontreinigt den mens.
12 Toen kwamen zijn discipelen, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de farizeeën zich beledigd gevoelden, nadat zij dit woord gehoord hadden?
13 Maar hij antwoordde en zeide: Elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal ontworteld worden.
14 Laat hen met rust; zij zijn blinde leiders der blinden. En als de blinde de blinde leidt, zullen beiden in de greppel vallen.
15 Toen antwoordde Petrus en zeide tot Hem: Vertelt ons deze gelijkenis.
16 En Jezus zeide: Zijt ook gij nog zonder verstand?
17 Begrijpt gij dan nog niet, dat al wat door den mond ingaat, in den buik ingaat, en in den tocht wordt uitgeworpen?
18 Maar hetgeen uit den mond ingaat, komt uit het hart voort, en het verontreinigt den mens.
19 Want uit het hart gaan boze gedachten voort, moorden, echtbreken, hoererijen, diefstallen, valse getuigenis, godslasteringen:
20 Dit zijn de dingen, die een mens verontreinigen; maar met onbescheiden handen te eten, verontreinigt een mens niet.
21 Daarna ging Jezus heen, en vertrok naar de kusten van Tyrus en Sidon.
22 En ziet, een vrouw van Kanaän kwam uit diezelfde kusten en riep tot Hem, zeggende: Ontferm U over mij, o Heer, Gij zoon van David; mijn dochter is smartelijk door een duivel gekweld.
23 Maar Hij antwoordde haar geen woord. En zijn discipelen kwamen en smeekten hem, zeggende: Zend haar weg, want zij roept ons na.
24 Maar hij antwoordde en zeide: Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israels.
25 Toen kwam zij en aanbad hem, zeggende: Here, help mij.
26 Maar Hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen, en het den honden uit te werpen.
27 En zij zeide: Waarachtig, Heere, toch eten de honden van de kruimelen, die van de tafel hunner meesters vallen.
28 Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: O vrouw, groot is uw geloof; het zij u, gelijk gij wilt. En haar dochter werd gezond van dat uur af.
29 En Jezus vertrok van daar, en kwam nabij de zee van Galilea; en Hij ging op een berg, en ging aldaar zitten.
30 En grote scharen kwamen tot Hem, hebbende lammen, blinden, stommen, verminkten en vele anderen, en wierpen hen aan Jezus’ voeten neder; en Hij genas hen:
31 Zodanig, dat de schare zich verwonderde, toen zij zagen, dat de stommen konden spreken, de verminkten gezond werden, de lammen konden lopen, en de blinden konden zien; en zij verheerlijkten de God Israëls.
32 Toen riep Jezus zijn discipelen tot zich, en zeide: Ik heb medelijden met de schare, omdat zij nu drie dagen bij mij zijn, en niets te eten hebben; en Ik zal hen niet vastend wegzenden, opdat zij onderweg niet bezwijken.
33 En zijne jongeren zeiden tot hem: Van waar zullen wij in de woestijn zooveel brood hebben, om zulk een grote schare te vullen?
34 En Jezus zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? En zij zeiden: Zeven, en een paar visjes.
35 En Hij gebood de schare neder te zitten op de grond.
36 En Hij nam de zeven broden en de vissen, en dankte, en brak ze, en gaf ze aan zijn discipelen, en de discipelen aan de schare.
37 En zij aten allen, en werden verzadigd; en zij namen van het gebroken vlees, dat overbleef, zeven manden vol.
38 En zij, die aten, waren vier duizend mannen, benevens vrouwen en kinderen.
39 En Hij zond de schare weg, en nam schip, en kwam in de kusten van Magdala.
“Vorig HoofdstukVolgende Hoofdstuk”
Geef een antwoord