Romeinen Hoofdstuk 2
On november 22, 2021 by adminA. Gods oordeel over de zedelijk opgevoede mens.
1. (1-3) Een aanklacht tegen de zedelijk opgevoede mens.
Daarom zijt gij onvergeeflijk, o mens, wie gij ook zijt, die oordeelt, want in hetgeen gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf; want gij, die oordeelt, beoefent dezelfde dingen. Maar wij weten, dat het oordeel Gods naar waarheid is tegen hen, die zulke dingen in praktijk brengen. En denkt gij dit, o mens, gij, die oordeelt over hen die zulke dingen doen, en die hetzelfde doen, dat gij aan het oordeel Gods zult ontkomen? Daarom zijt gij onvergeeflijk, o mens, wie gij ook zijt, die oordeelt: In Romeinen 1 wees Paulus op de zonde van de meest notoire schuldigen. Hij spreekt nu tot hen die in het algemeen zedelijk zijn in hun gedrag. Paulus neemt aan dat zij zichzelf feliciteren dat zij niet zijn zoals de mensen die in Romeinen 1 zijn beschreven.
i. Een goed voorbeeld van deze gezindheid is Jezus’ illustratie van de farizeeër en de tollenaar. Als we die figuren uit Jezus’ gelijkenis nemen, sprak Paulus in Romeinen 1 tot de Ambtenaar en nu richt hij zich tot de Farizeeër (Lucas 18:10-14).
ii. Velen onder het Joodse volk van Paulus’ dagen typeerden de moralist; maar zijn woorden in Romeinen 2:1-16 schijnen een bredere toepassing te hebben. Zo was er bijvoorbeeld Seneca, de Romeinse politicus, zedenleraar en de leermeester van Nero. Hij zou het hartgrondig met Paulus eens zijn over de zeden van de meeste heidenen, maar een man als Seneca zou denken: “Ik ben anders dan die immorele mensen.”
iii. Veel christenen bewonderden Seneca en zijn sterke stellingname voor “moraal” en “familiewaarden.” “Maar te vaak tolereerde hij in zichzelf ondeugden die niet zo verschillend waren van die welke hij in anderen veroordeelde – het meest flagrante voorbeeld was zijn medeplichtigheid aan Nero’s moord op zijn moeder Agrippina.” (Bruce)
b. Want in alles waarin u een ander veroordeelt, veroordeelt u uzelf: Na de instemming van de moralist te hebben verkregen in het veroordelen van de overduidelijke zondaar, keert Paulus nu hetzelfde argument tegen de moralist zelf. Dit is omdat aan het eind van dit alles, u die oordeelt dezelfde dingen praktiseert.
i. Als wij een ander oordelen, wijzen wij op een norm buiten onszelf – en die norm veroordeelt iedereen, niet alleen de overduidelijke zondaar. “Aangezien u de rechtvaardigheid van God kent, zoals blijkt uit het feit dat u anderen oordeelt, bent u zonder verontschuldiging, want in de daad van het oordelen zelf hebt u uzelf veroordeeld.” (Murray)
ii. Beoefen dezelfde dingen: Merk op dat de moralist niet veroordeeld wordt omdat hij anderen oordeelt, maar omdat hij zich schuldig maakt aan dezelfde dingen waarvoor hij anderen veroordeelt. Dit is iets waartegen de morele mens bezwaar zou maken (“Ik ben helemaal niet zoals zij!”), maar Paulus zal aantonen dat dit waar is.
iii. Wuest, die Denney citeert over voor u die oordeelt dezelfde dingen praktiseert: “Niet, gij doet de identieke handelingen, maar uw gedrag is hetzelfde, d.w.z. gij zondigt tegen het licht. De zonde der Joden was dezelfde, maar hun zonden waren dat niet.”
c. Volgens de waarheid: Dit heeft het idee van “volgens de feiten van de zaak.” God zal de moralist oordelen (en veroordelen) op grond van de feiten.
d. Het punt wordt duidelijk gemaakt: als de moralist net zo schuldig is als de overduidelijke zondaar, hoe zullen zij dan ontkomen aan het oordeel van God?
i.U is nadrukkelijk in de vraag: “zult u ontkomen aan het oordeel van God?” Paulus drukt zich hier op de borst en laat zijn lezer weten dat hij geen uitzondering is op dit principe. Paulus wist hoe hij tot het hart van zijn lezers moest doordringen. “Onze vermaningen moeten zijn als gevorkte pijlen om in de harten van de mensen te steken; en niet alleen verwonden, zoals andere pijlen.” (Trapp)
ii. Lenski over de moralist: “Paulus’ doel is veel groter dan alleen hen te overtuigen van onrechtvaardigheid. Hij berooft hen, moet hen absoluut beroven van hun moralisme en hun gemoraliseer, omdat zij dit beschouwen als de weg om aan Gods toorn te ontkomen.”
2. (4-5) Gods oordeel over de moralist wordt aangekondigd.
Of veracht gij de rijkdom van zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? Maar overeenkomstig uw hardheid en uw onboetvaardig hart koestert gij voor uzelf toorn in de dag des toorns en openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods,
a. Of veracht gij de rijkdom van Zijn goedheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid: Paulus wijst erop dat de moralist zelf uitgaat van de goedheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid van God, hetgeen alles de moralist zou moeten brengen tot een nederig berouw in plaats van een houding van superioriteit.
i. Goedheid kan worden beschouwd als Gods goedheid jegens ons met betrekking tot onze vroegere zonde. Hij is goed voor ons geweest omdat Hij ons nog niet geoordeeld heeft hoewel wij het verdienen.
ii. Verdraagzaamheid kan beschouwd worden als Gods goedheid jegens ons met betrekking tot onze tegenwoordige zonde. Op deze dag – ja, op dit uur – zijn wij te kort geschoten in Zijn heerlijkheid, toch houdt Hij Zijn oordeel tegen ons in.
iii. Lankmoedigheid kan worden beschouwd als Gods goedheid jegens ons met betrekking tot onze toekomstige zonde. Hij weet dat wij morgen en de volgende dag zullen zondigen, toch houdt Hij Zijn oordeel tegen ons in.
iv. Dit alles in overweging nemende, is het geen verrassing dat Paulus deze drie aspecten van Gods goedertierenheid voor ons als rijkdommen beschrijft. De rijkdom van Gods barmhartigheid kan worden afgemeten aan vier overwegingen:
– Zijn grootheid – een groot mens onrecht aandoen is een groot onrecht en God is de grootste van allen – toch toont Hij barmhartigheid.
– Zijn alwetendheid – als iemand al onze zonden zou kennen, zou hij dan barmhartigheid tonen? Toch toont God barmhartigheid.
– Zijn macht – soms worden misstanden niet bijgelegd omdat ze buiten onze macht liggen, toch is God in staat om elke misstand tegen Hem bij te leggen – toch is Hij rijk aan barmhartigheid.
– Het voorwerp van Zijn barmhartigheid: de gewone mens – zouden wij barmhartigheid tonen aan een mier? Toch is God rijk aan barmhartigheid.
v. Wetende hoe groot Gods goedertierenheid is, is het een grote zonde te veronderstellen dat God genadig is, en wij komen gemakkelijk tot de overtuiging dat wij het verdienen.
b. Verdraagzaamheid en lankmoedigheid: De mensen beschouwen dit dikwijls als zwakheid in God. Zij zeggen dingen als: “Als er een God in de hemel is, laat Hij mij dan doodslaan!” Wanneer dat niet gebeurt, zeggen zij: “Zie je wel, ik zei toch dat er geen God was.” De mensen interpreteren Gods verdraagzaamheid en lankmoedigheid verkeerd als Zijn goedkeuring, en zij weigeren zich te bekeren.
i. “Het komt mij voor dat iedere morgen wanneer een mens nog onboetvaardig wakker wordt, en zich uit de hel bevindt, het zonlicht schijnt te zeggen: ‘Ik schijn nog een dag over u, opdat gij u heden bekeert.’ Wanneer uw bed u ’s nachts ontvangt, lijkt het mij te zeggen: “Ik zal u nog een nacht rust geven, opdat gij leeft om u van uw zonden af te keren en op Jezus te vertrouwen. Elke hap brood die op tafel komt, zegt: ‘Ik moet je lichaam ondersteunen, opdat je nog ruimte hebt om je te bekeren.’ Elke keer als je de Bijbel openslaat zeggen de bladzijden: ‘Wij spreken met jou opdat jij je bekeert.’ Elke keer als u een preek hoort, als het zo’n preek is die God ons wil laten prediken, dan smeekt hij u om u tot de Heer te bekeren en te leven.” (Spurgeon)
c. Niet weten dat de goedheid van God u tot bekering leidt: Veel mensen begrijpen de goedheid van God jegens de goddelozen verkeerd. Zij begrijpen niet dat de hele reden is om hen tot bekering te brengen.
i. De mensen moeten de goedheid van God zien en begrijpen:
– God is hun beter geweest dan zij verdienen.
– God heeft hun goedheid betoond toen zij Hem hebben genegeerd.
– God heeft hun goedheid betoond toen zij Hem hebben bespot.
– God is geen wrede meester en zij mogen zich veilig aan Hem overgeven.
– God is volkomen bereid hen te vergeven.
– God moet gediend worden uit eenvoudige dankbaarheid.
ii. Wacht u op God om u tot bekering te drijven? Zo werkt Hij niet; God leidt u tot bekering. “Merk op, lieve vrienden, dat de Heer je niet tot bekering drijft. Kaïn werd weggedreven, als een voortvluchtige en een zwerver, toen hij zijn rechtvaardige broer Abel had gedood; Judas ging en hing zichzelf op, gedreven door een angst van wroeging vanwege wat hij had gedaan in het verraden van zijn Heer; maar de zoetste en beste bekering is die welke komt, niet door te drijven, maar door te trekken: De goedheid Gods leidt u tot bekering.'” (Spurgeon)
iii. “In het Nieuwe Testament is bekering niet alleen maar negatief. Het betekent zich wenden tot een nieuw leven in Christus, een leven van actieve dienst aan God. Het moet niet verward worden met berouw, dat een diep verdriet over de zonde is, maar de positieve noot in berouw mist.” (Morris)
d. U koestert voor uzelf toorn in de dag van toorn en openbaring van het rechtvaardig oordeel van God: Vanwege dit vermoeden van Gods goedgunstigheid kan Paulus met recht zeggen dat de moralist… toorn koestert in de dag van toorn.
i. De moralist denkt dat hij verdiensten bij God koestert, terwijl hij de “zondaars” om hem heen veroordeelt. In werkelijkheid koestert hij alleen de toorn van God. “Zoals de mensen hun schat aan rijkdom vermeerderen, zo vermeerdert gij de schat aan straf.” (Poole)
ii. Terwijl de mensen de toorn van God tegen hen koesteren, wat houdt de vloed van toorn tegen? God Zelf! Hij houdt het tegen door Zijn verdraagzaamheid en lankmoedigheid! “Het beeld is dat van een last die God draagt, die de mensen steeds zwaarder en zwaarder maken. Het wonderlijke van dit alles is, dat God ook maar een dag lang die last vasthoudt; toch houdt Hij al zijn gewicht vast en laat het niet op het hoofd van de zondaar neerstorten.” (Lenski)
e. In de dag van toorn en openbaring van het rechtvaardig oordeel van God: Bij de eerste komst van Jezus werd het liefdevolle karakter van God met de grootste nadruk geopenbaard. Bij de tweede komst van Jezus zal het rechtvaardige oordeel van God het duidelijkst geopenbaard worden.
3. (6-10) God zal de moralist oordelen omdat ook hun werken tekort schieten ten opzichte van Gods volmaakte standaard.
Wie “een ieder zal vergelden naar zijn daden”: eeuwig leven aan hen, die door geduldig volharden in het doen van het goede, de heerlijkheid, de eer en de onsterfelijkheid zoeken; maar aan hen, die zichzelf zoeken en de waarheid niet gehoorzamen, maar de ongerechtigheid gehoorzamen; verontwaardiging en toorn, verdrukking en benauwdheid over iedere mensenziel, die kwaad doet, van den Jood eerst en ook van den Griek; maar heerlijkheid, eer en vrede aan een ieder, die het goede doet, van den Jood eerst en ook van den Griek.
a. Zal een ieder vergelden naar zijn daden: Dit is een ontzagwekkende en vreeswekkende gedachte, en zij veroordeelt zowel de moralist als de duidelijke zondaar.
b. Eeuwig leven voor hen: Als iemand werkelijk te allen tijde goed deed, zou hij uit zichzelf het eeuwige leven kunnen verdienen – maar dat is er niet, omdat allen op de een of andere manier zelfzuchtig zijn, zijn geweest of zullen zijn en de waarheid niet gehoorzamen, maar de ongerechtigheid gehoorzamen.
c. Verontwaardiging en toorn, verdrukking en benauwdheid, over iedere mensenziel die kwaad doet: Omdat allen tekortschieten in deze norm van Gods voortdurende goedheid, zal Gods toorn komen over allen die kwaad doen – zonder aanzien des persoons of zij Jood of heiden zijn.
i. Dit oordeel komt het eerst tot de Jood. Als zij de eersten zijn in de rij voor het evangelie (Romeinen 1:16) en de eersten in de rij voor beloning (Romeinen 2:10), dan zijn zij ook de eersten in de rij voor het oordeel.
ii. Het woord verontwaardiging komt van het idee van “opkoken”, en heeft dus de betekenis van een hartstochtelijke uitbarsting. Het woord toorn komt van het idee van een zwelling die uiteindelijk uitbarst, en is meer van toepassing op een woede die voortkomt uit iemands vaste natuur.
B. Gods oordeel over de Joodse mens.
1. (11-13) Gods beginsel van onpartijdigheid.
Want er is geen partijdigheid bij God. Want zovelen als er gezondigd hebben zonder wet, zullen ook zonder wet verloren gaan, en zovelen als er gezondigd hebben in de wet, zullen door de wet geoordeeld worden (want niet de hoorders van de wet zijn rechtvaardig in de ogen van God, maar de doeners van de wet zullen gerechtvaardigd worden;
a. Want er is geen partijdigheid bij God: Het woord dat vertaald wordt met partijdigheid komt van twee oude Griekse woorden samengevoegd – ontvangen en aanschouwen. Het betekent het beoordelen van dingen op basis van uiterlijkheden of vooropgezette noties.
i. Sommige oude rabbijnen leerden dat God partijdigheid toonde jegens de Joden. Zij zeiden: “God zal de heidenen oordelen met de ene maat en de Joden met de andere.”
b. Want niet de hoorders der wet zijn rechtvaardig in de ogen Gods, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden: Gods rechtvaardig oordeel wordt niet ingehouden omdat iemand de wet gehoord heeft; het wordt alleen ingehouden als iemand de wet daadwerkelijk doet.
i. De Joodse persoon – of de godsdienstige persoon – kan denken dat hij gered is omdat hij de wet heeft; maar heeft hij die gehouden? De niet-Jood kan denken dat hij gered is omdat hij de wet niet heeft, maar heeft hij het dictaat van zijn eigen geweten gehouden?
ii. “De mensen zullen veroordeeld worden, niet omdat zij de wet hebben of de wet niet hebben, maar omdat zij gezondigd hebben.” (Morris)
c. Zovelen als zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan: Het oordeel over de zonde kan komen met of zonder de wet.
2. (14-16) Het bezit van de wet is geen voordeel voor de Joodse mens in de dag des oordeels.
Want wanneer heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen die in de wet staan, zijn deze, hoewel zij de wet niet hebben, voor zichzelf een wet, die het werk der wet in hun hart geschreven vertonen, terwijl ook hun geweten getuigt, en onder elkander hun gedachten hen beschuldigen of anderszins verontschuldigen) in de dag, waarop God de verborgenheden der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn evangelie.
a. Hoewel zij de wet niet hebben, zijn zij een wet voor zichzelf: Paulus legt uit waarom de heidenen veroordeeld kunnen worden zonder de wet. Hun geweten (dat het werk is van de wet geschreven in hun hart) is genoeg om hen te veroordelen – of, theoretisch is deze wet op het hart genoeg om hen te rechtvaardigen.
i. Geschreven in hun hart: Veel heidense schrijvers uit Paulus’ tijd verwezen naar de “ongeschreven wet” in de mens. Zij beschouwden deze als iets dat de mens op de juiste weg wees. Hoewel zij niet in geschreven wetten is vervat, is zij in sommige opzichten belangrijker dan de geschreven wet.
ii. Een wet voor zichzelf betekent niet dat deze “gehoorzame heidenen” hun eigen wet verzonnen (zoals wij de uitdrukking “een wet voor zichzelf” gebruiken), maar dat zij gehoorzaam waren aan het geweten, het werk van de wet dat in henzelf woont.
iii. “Hij toont inderdaad aan, dat onwetendheid door de heidenen tevergeefs als een verontschuldiging wordt voorgehouden, daar zij door hun eigen daden bewijzen, dat zij een of andere regel der rechtvaardigheid hebben.” (Calvijn)
b. Hun gedachten die hen beschuldigen of anders verontschuldigen: In theorie zou een mens gerechtvaardigd (“verontschuldigd”) kunnen worden door zijn geweten te gehoorzamen. Helaas heeft ieder mens zijn geweten (Gods innerlijke openbaring aan de mens) geschonden, net zoals ieder mens Gods geschreven openbaring heeft geschonden.
i. Hoewel Paulus in Romeinen 2:14 zegt dat een niet-Jood van nature de dingen kan doen die in de wet staan, is hij voorzichtig om niet te zeggen dat een niet-Jood van nature aan de eisen van de wet kan voldoen.
ii. Hoewel God Zijn werk in ieder mens heeft (resulterend in het geweten), kan de mens dat werk bederven, zodat het geweten van persoon tot persoon verschilt. Wij weten ook dat ons geweten door zonde en opstandigheid beschadigd kan worden, maar daarna in Jezus hersteld kan worden.
iii. Als ons geweten ons ten onrechte veroordeelt, kunnen we troost putten uit de gedachte dat God groter is dan ons hart (1 Johannes 3:20).
c. Hun geweten getuigt ook: Mensen die Gods woord nooit rechtstreeks hebben gehoord, hebben nog steeds een moreel kompas waaraan zij verantwoording verschuldigd zijn – het geweten.
i. “God beschrijft hoe Hij alle mensen heeft samengesteld: er is een ‘werk’ in hen, waardoor zij moreel bewust worden.” (Newell)
ii. “Hij zegt niet dat de wet op hun hart geschreven staat, zoals mensen vaak zeggen, maar dat het werk van de wet, wat de wet van mensen eist, daar geschreven staat.” (Morris)
d. De dag waarop God zal oordelen: Op deze dag zal geen mens aan Gods oordeel ontkomen door te beweren dat hij Zijn geschreven openbaring niet kent. Het schenden van Gods inwendige openbaring is genoeg om ons allen te veroordelen.
i. “God zal daarom alle volken oordelen naar het gebruik en misbruik dat zij van dit woord hebben gemaakt, of het nu in het hart geschreven was, of op stenen tafelen geschreven.” (Clarke)
e. Volgens mijn evangelie: Merk op dat de dag des oordeels een deel was van Paulus’ evangelie. Hij deinsde er niet voor terug om de absolute verantwoording van de mens aan God te verklaren.
i. “Mijn evangelie. Toont dit niet zijn moed? Zozeer als om te zeggen: ‘Ik schaam mij het evangelie van Christus niet, want het is een kracht Gods tot zaligheid voor een ieder die gelooft.’ Hij zegt: “mijn evangelie,” zoals een soldaat spreekt over “mijn kleuren,” of over “mijn koning. Hij is vastbesloten deze banier te dragen tot de overwinning, en deze koninklijke waarheid te dienen zelfs tot de dood.” (Spurgeon)
f. God zal de geheimen der mensen oordelen door Jezus Christus: Dit concept is uitgesproken christelijk. De Joden leerden dat God de Vader alleen de wereld zou oordelen, aan niemand het oordeel opdragend – zelfs niet aan de Messias.
3. (17-20) De grootspraak van de Joodse man.
Waarlijk zijt gij een Jood, en rust op de wet, en beroemt u op God, en kent Zijn wil, en keurt de dingen goed die voortreffelijk zijn, onderwezen zijnde uit de wet, en vol vertrouwen dat gij zelf een gids zijt voor de blinden, een licht voor hen die in duisternis zijn, een onderwijzer voor de dwazen, een leraar voor de zuigelingen, hebbende de gedaante van kennis en waarheid in de wet.
a. Voorwaar, gij wordt een Jood genoemd, en rust op de wet: Elke “grootspraak” van de Joodse man in deze passage betreft het bezit van de wet. Het Joodse volk in de tijd van Paulus was buitengewoon trots en vol vertrouwen op het feit dat God Zijn heilige wet aan hen als natie had gegeven. Zij geloofden dat dit hun status als een speciaal uitverkoren volk bevestigde, en zo hun redding verzekerde.
b. Het hebben van de vorm van kennis: Hoewel de Jood de wet dankbaar zou moeten ontvangen als een geschenk van God, zal Paulus aantonen hoe het loutere bezit van de wet niemand rechtvaardigt.
4. (21-24) De aanklacht tegen de Joodse man.
Gij dan, die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij, die predikt, dat een mens niet stelen moet, steelt gij? Gij, die zegt: “Pleeg geen overspel”, pleegt gij zelf overspel? Gij, die afgoden verafschuwt, rooft gij de tempels? Gij, die u beroemt op de wet, onteert gij God door de wet te overtreden? Want “de naam van God wordt gelasterd onder de heidenen vanwege u,” zoals er geschreven staat.
a. Gij dus, die een ander onderwijst, onderwijst gij niet uzelf? Het komt op dit beginsel neer: “Gij hebt de wet, houdt gij die? Ziet gij hoe anderen de wet overtreden, ziet gij ook hoe gij haar overtreedt?”
i. Een groot deel van het rabbinale jodendom in Paulus’ dagen interpreteerde de wet zo dat zij dachten dat zij volledig gerechtvaardigd waren door de wet. Jezus legde de dwaling van zulke interpretaties bloot (Mattheüs 5:19-48).
ii. God past Zijn wet toe op zowel onze daden als onze houdingen. Soms willen we alleen onze houdingen laten beoordelen, en soms alleen onze daden. God zal ons verantwoordelijk houden voor zowel motieven als daden.
iii. “Huichelaars kunnen over godsdienst spreken, alsof hun tongen op patronen liepen, zij zijn eerlijke belijders, maar vuile zondaars; zoals die vleselijke kardinaal Cremensis, de legaat van de paus, die hierheen werd gestuurd, 1114 na Christus, om de huwelijken van priesters te verbieden, en toen hij op heterdaad werd betrapt met een gewone hoer, verontschuldigde hij zich door te zeggen dat hij zelf geen priester was, maar een corrector van hen.” (Trapp)
b. Gij, die afgoden verafschuwt, rooft tempels: Morris spreekt over het idee van het beroven van tempels. “Het is duidelijk dat sommigen van mening waren dat een Jood winst kon maken met oneerlijke praktijken die verband hielden met afgoderij, en Paulus kan dit goed in gedachten hebben gehad.”
c. De naam van God is gelasterd onder de heidenen vanwege u: Paulus herinnert de Jood eraan dat God in het Oude Testament heeft gezegd dat het falen van de Jood om zich aan de wet te houden, de heidenen ertoe brengt God te lasteren.
5. (25-29) De irrelevantie van de besnijdenis.
Want de besnijdenis is inderdaad nuttig, indien gij de wet houdt; maar indien gij een overtreder der wet zijt, is uw besnijdenis tot onbesnedenheid geworden. Daarom, indien een onbesneden mens de rechtvaardige eisen der wet houdt, zal zijn onbesnedenheid dan niet als besnijdenis gerekend worden? En zal niet de lichamelijk onbesnedene, indien hij de wet vervult, u oordelen, die, zelfs met uw geschreven wetboek en besnijdenis, een overtreder der wet bent? Want hij is geen Jood, die uiterlijk één is, noch is de besnijdenis datgene, wat uiterlijk is in het vlees; maar hij is een Jood, die innerlijk één is; en de besnijdenis is die van het hart, in den Geest, niet in den letter; welker lof niet is van menschen, maar van God.
a. Want de besnijdenis is inderdaad profijtelijk, indien gij de wet houdt: Paulus erkent dat een Jood kan protesteren en zeggen dat zijn redding gebaseerd is op het feit dat hij een nakomeling van Abraham is, bewezen door de besnijdenis. Paulus antwoordt terecht dat dit irrelevant is met betrekking tot de rechtvaardiging.
i. De Jood geloofde dat zijn besnijdenis zijn redding garandeerde. Hij zou gestraft kunnen worden in de toekomende wereld, maar hij zou nooit verloren kunnen gaan.
ii. In de tijd van Paulus leerden sommige Rabbijnen dat Abraham aan de ingang van de hel zat en ervoor zorgde dat geen van zijn besneden nakomelingen daarheen ging. Sommige Rabbijnen leerden ook “God zal de heidenen oordelen met één maat en de Joden met een andere” en “Alle Israëlieten zullen deel hebben aan de toekomende wereld.” (Barclay)
iii. Besnijdenis (of doop – of welk ritueel dan ook op zich) redt niemand. In de oude wereld besneden de Egyptenaren ook hun jongens, maar het maakte hen geen volgelingen van de ware God. Zelfs in Abrahams tijd werd Ismaël (de zoon van het vlees) besneden, maar het maakte hem geen zoon van het verbond.
iv. Besnijdenis en doop doen ongeveer hetzelfde als een etiket op een blikje doet. Als het etiket aan de buitenkant niet overeenkomt met wat er aan de binnenkant zit, is er iets mis! Als er wortelen in het blik zitten, kun je er een etiket op plakken waarop staat “Erwten”, maar het verandert niet wat er in het blik zit. Wedergeboorte verandert wat er in het blikje zit, en dan kun je het juiste etiket aan de buitenkant plakken.
v. Natuurlijk is dit geen nieuwe gedachte. De wet van Mozes zelf leert dit principe: Besnijdt daarom de voorhuid uws harten, en weest niet langer stijfhalsig (Deuteronomium 10:16).
b. Daarom, als een onbesneden man de rechtvaardige eisen van de wet houdt: Als een niet-Jood de rechtvaardige eis van de wet zou houden door zijn geweten (zoals Romeinen 2:15 laat zien), zou hij dan niet gerechtvaardigd worden, in plaats van de besneden Joodse man die de wet niet hield? Het punt wordt benadrukt: het hebben van de wet of het hebben van een ceremonie is niet genoeg. God eist gerechtigheid.
i. Morris citeert Manson: “Als zij trouw zijn aan het goede dat zij kennen, zullen zij aanvaardbaar zijn voor God; maar het is een zeer grote ‘als’.”
c. En zal niet de lichamelijk onbesnedene, indien hij de wet vervult, u oordelen, die, zelfs met uw geschreven wetboek en besnijdenis, een overtreder der wet zijt? Dit is Gods antwoord aan degene die zegt: “Hoe zit het dan met de pygmee in Afrika die nog nooit het evangelie heeft gehoord?” God zal die pygmee oordelen naar wat hij gehoord heeft, en hoe hij ernaar geleefd heeft. Natuurlijk betekent dit dat de pygmee schuldig zal zijn voor God, want niemand heeft volmaakt naar zijn geweten geleefd, of volmaakt gereageerd op wat wij van God kunnen weten door de schepping.
i. Het probleem van de “onschuldige inboorling” is dat we nergens een onschuldige inboorling kunnen vinden.
ii. “Hoe zit het met de pygmee in Afrika die het evangelie niet heeft gehoord?” is een goede vraag, maar er zijn twee veel belangrijkere vragen:
– Hoe zit het met u die het evangelie hoort, maar het verwerpt? Welk excuus hebt u?
– Hoe zit het met u, die wordt opgedragen het evangelie te brengen naar die pygmee in Afrika (Mattheüs 28:19), maar die weigert het te doen?
d. Wiens lof niet van mensen is, maar van God: Alle uiterlijke tekenen van godsdienst kunnen ons lof van de mensen opleveren, maar zij zullen ons geen lof van God opleveren. Het bewijs van onze rechtschapenheid met God is niet vervat in uiterlijke tekenen of werken, en het is niet verzekerd op grond van onze afstamming. Het bewijs wordt gevonden in het werk van God in ons hart, dat zich toont in vruchten.
e. William Newell vat Romeinen 2 samen met “Zeven grote beginselen van Gods oordeel” die de moeite van het vermelden waard zijn:
– Gods oordeel is naar waarheid (Romeinen 2:2).
– Gods oordeel is naar opgestapelde schuld (Romeinen 2:5).
– Gods oordeel is naar werken (Romeinen 2:6).
– Gods oordeel is onpartijdig (Romeinen 2:11).
– Gods oordeel is naar prestatie, niet naar kennis (Romeinen 2:13).
– Gods oordeel reikt tot in de geheimen van het hart (Romeinen 2:16).
– Gods oordeel is naar de werkelijkheid, niet naar godsdienstige belijdenis (Romeinen 2:17-29).
Geef een antwoord