Het succes van de Romeinse Republiek en het Romeinse Rijk
On december 5, 2021 by adminDe Slag bij Cannae, 216 v. Chr., blijft een van de grootste militaire omwentelingen aller tijden. Het Romeinse leger, dat in aantal groter was dan de Carthagers en ongetwijfeld beter was uitgerust, had logischerwijs een gemakkelijke overwinning moeten behalen. Hannibal en zijn leger arriveerden echter bij Cannae na twee opeenvolgende overwinningen op Romeinse legioenen, bij Trebia en Trasumennas (Polybius vermeldt kort een derde Carthaagse overwinning, maar noemt die niet bij naam); Hannibal had inderdaad bewezen het grootste wapen te zijn dat Carthago te velde kon brengen.
Hannibal marcheerde met zijn leger naar de nabijgelegen stad Cannae, en sloeg zijn kamp op langs de rivier Aufidus. Toen hij hoorde dat de Romeinen naderden, stuurde hij zijn cavalerie en schermtroepen om de legioenen aan te vallen terwijl deze nog in colonne marcheerden. De aanval was onbeslist, en de Romeinen sloegen eveneens hun kamp op langs de Aufidus. Onenigheid tussen Varro en Paulus overheerste gedurende de volgende dagen. Op de dag dat Paulus het bevel voerde, stelde het Romeinse leger zich niet op voor de strijd; de ervaren consul wist wel beter dan de strijd aan te gaan met de Carthagers op een open vlakte, waar de superieure Carthaagse cavalerie zou heersen. Bovendien, aldus Livy, sloeg Hannibal zijn kamp op in een zodanige positie dat de wind een constante stofhoos in de richting van de Romeinen blies. Ondanks deze nadelen formeerde Varro de volgende dag, volgens Polybius en Livy tegen de drang van Paulus in, de Romeinse legioenen ten strijde in wat het grootste bloedbad van een veldslag in de opgetekende geschiedenis zou worden.
Tegengestelde troepen
Volgens Polybius liet Rome in het bijzondere geval van de Tweede Carthaagse oorlog zijn traditie varen om twee consuls elk twee legioenen toe te kennen. Acht legioenen werden door Rome bijeengebracht om Hannibal te bestrijden; de consuls Lucius Aemilius Paulus en Gaius Terentius Varro werden in het bevel over deze enorme strijdmacht bijgestaan door de consuls van het jaar daarvoor, Marcus Atilius en Gnaeus Servilius. Zoals voorspelbaar is in tijden van grote crises, werden de ter beschikking gestelde Romeinse legioenen in sterkte verhoogd van 4000 tot 5000 legionairs elk. Ongeveer 1500 Romeinse cavalerie en 4500 geallieerde cavalerie ondersteunden deze legioenen; lichtere infanterie was ook aanwezig.
Hannibal, kampioen van Carthago, bracht een leger ten strijde van 40.000 infanteristen met daarin elementen van Spaanse, Keltische en Afrikaanse troepen, en 10.000 ondersteunende cavalerie, eveneens bestaande uit Spaanse, Gallische en Numidische regimenten. Slingers en andere schermutselende infanterie ondersteunden het Carthaagse leger.
Disposities
Het Romeinse leger stak de rivier de Aufidus over; door de rivier aan zijn rechterzijde te plaatsen, ondersteunde Varro zijn rechterflank met Romeinse cavalerie, aangevoerd door Paulus, en zijn linker met geallieerde cavalerie. Schermtroepen en lichte infanterie werden opgesteld vóór de zware legionaire infanterie; Polybius bevestigt dit als een standaard Romeinse gevechtsopstelling.
Hannibals formaties waren veel opmerkelijker. De linkerflank van de Carthagers werd gedekt door Spaanse en Gallische cavalerie, aangevoerd door Hannibals broer Hasdrubal, tegenover de Romeinse cavalerie. Hannibal plaatste zijn Numidische cavalerie op zijn rechterflank, tegenover Varro en de cavalerie van Rome’s bondgenoten. Spaanse infanterie, uitgerust met grote schilden en zwaarden ontworpen voor de Romaanse veldslag op korte afstand, en Keltische krijgers, gewapend met lange zwaarden, vormden het centrum van Hannibals linie. Aan weerszijden van deze Europese regimenten stonden geharde Afrikaanse contingenten, bewapend met de wapens en wapenuitrusting van verslagen Romeinse legionairs, de kern van Hannibals infanterie. Wat de formatie van Hannibals leger uniek maakte was de halvemaanvorm, die van vitaal belang zou blijken voor de uitkomst van de slag.
Slag
De slag begint met standaard schermutselingen door lichte troepen aan weerszijden terwijl de infanterie oprukt; ondertussen rukken de cavaleriekorpsen van elke kant op, waarbij ze in het midden hevig botsen. Aan de Romeinse rechterzijde botsten Paulus en zijn Romeinse cavalerie op hun Spaanse en Gallische tegenstanders. Polybius beschrijft het volgende gevecht: “…De strijd die volgde was werkelijk barbaars; want er was geen sprake van de normale draaiende bewegingen, maar toen ze elkaar eenmaal ontmoet hadden, stapten ze af en vochten man tegen man.” Deze vreemde afwijking van de typische cavalerie oorlogvoering wordt door Livy toegeschreven aan de Aufidus aan de ene kant van de strijd en de massale zware infanterie aan de andere kant. Geen van beide cavalerie-eenheden zou te ver willen omlopen en in de rivier willen verdrinken, noch zouden zij een gelijktijdige strijd willen met zowel de vijandelijke cavalerie als de zware infanterie. De Carthaagse cavalerie overwon uiteindelijk hun Romeinse vijanden, en verjoeg hen van het veld. Paulus werd in de achtervolging niet neergemaaid, want hij mengde zich in het gevecht van de infanterie in het midden van het veld, waar hij dacht dat de strijd beslist zou worden. Hij kon zich niet meer vergist hebben.
De infanterie ging de strijd aan terwijl de Romeinse cavalerie van het veld werd verdreven; hoewel beter uitgerust en getraind, kon de Romeinse linie de Spanjaarden en Kelten niet breken, die zij als eerste aanvielen, wat mogelijk werd gemaakt door de halvemaanvorm van Hannibals linie. Maar naast de unieke vorm, of misschien juist daardoor, was de linie ook dun gespannen; toen de Romeinse legioenen naar binnen drongen, braken hun grote aantallen en hun pure gewicht door de dunne linie van Spaanse en Keltische infanterie. De Romeinen achtervolgden hun prooi terwijl de Spanjaarden en Kelten tussen de Afrikaanse contingenten vluchtten. Hannibals Afrikaanse infanterie stortte zich vervolgens op de flanken van de Romeinen, die nu omringd waren door verse en even goed uitgeruste troepen.
Op de Romeinse linkerflank waren Varro en de geallieerde cavalerie in gevecht met de Numidiërs in een onbeslist cavaleriegevecht. Polybius en Livius geven tegenstrijdige beschrijvingen van deze strijd. Polybius beweert dat de Numidiërs een vreemde stijl van vechten hadden, maar zich goed staande hielden tegen Varro, totdat Hasdrubal arriveerde, vers van zijn overwinning op de Romeinse cavalerie; toen Hasdrubal de cavalerie van Varro aanviel, sloegen de Romeinse bondgenoten op de vlucht. Hasdrubal stuurde zijn Numidiërs achter Varro aan, draaide zich toen om en lanceerde met zijn Spaanse en Gallische paarden gecoördineerde cavaleriecharges in de achterhoede van de Romeinse infanterie. Livy beschrijft een gecompliceerde Carthaagse tactiek waarbij een kleine groep Numidiërs deed alsof ze het veld ontvluchtten, zich verborg in het cavaleriegevecht, Romeinse uitrusting van het slagveld oppikte en zich vervolgens bij de achterste gelederen van de Romeinse infanterie aansloot op een moment dat niemand het zou opmerken. Dit verborgen korps van moordenaars sneed vervolgens in de nietsvermoedende Romeinse achterhoede.
Of het nu door vaardigheid of bedrog was, de Carthaagse cavalerie bleek superieur aan haar Romeinse tegenhanger. Varro voerde niet langer het bevel over de Romeinse infanterie, die nu van alle kanten onder druk werd gezet door verse troepen. Paulus ging vechtend ten onder in deze hopeloze slachtpartij, samen met Servilius en Atilius, die Polybius alle drie eert als mannen die hun Republiek met grote moed en dapperheid hadden gediend.
Aan het eind van de dag, nadat de Romeinse infanterie tot de laatste man was gedood, telde Polybius de Romeinse doden op iets meer dan 40.000 infanteristen en 5000 cavaleristen. De Carthagers leden 4000 dode Kelten, 1500 dode Spaanse en Afrikaanse infanterie, en 200 dode cavalerie.
Belangrijk
De Slag bij Cannae bewees twee gebreken in de Romeinse oorlogsmachine, een grote en een potentiële.
De Romeinse legioenen beschikten niet over voldoende cavalerie om een Carthaags leger op het slagveld te verslaan; Hannibals overmacht aan cavalerie bij Cannae stelde hem in staat de onbeschermde Romeinse achterhoede aan te vallen en de enige uitweg af te snijden, wat leidde tot de slachting in één dag van het grootste Romeinse leger dat tot dan toe was verzameld.
Cannae benadrukte ook het potentieel van conflicterende commando’s in Romeinse legers. De dagelijkse overdracht van de absolute macht van de ene consul aan de andere leidde tot een ramp: Varro had van de senaat de bevoegdheid gekregen om zijn leger in een nadelige strijd tegen Hannibal te leiden, tegen alle adviezen van de meer ervaren Paulus in.
Deze twee gebreken resulteerden in Rome’s onvermogen om een leger op de been te brengen om Hannibal op het Italiaanse schiereiland te bestrijden; pas na de succesvolle veldtocht van Scipio in Afrika zou Rome aan een bijna catastrofe in de Tweede Punische Oorlog ontsnappen.
Geef een antwoord