Do Jews Believe in Satan?
On januari 7, 2022 by adminSatan neemt een prominente plaats in binnen het Christendom, dat hem over het algemeen beschouwt als een opstandige engel en de bron van het kwaad, die zijn uiteindelijke ondergang zal ontmoeten in de strijd aan het Einde der Dagen. Joodse bronnen staan over het algemeen niet zo stil bij het satanische, maar het concept wordt niettemin in talrijke teksten uitgediept.
Satan komt voor in de Bijbel, werd besproken door de rabbi’s van de Talmoed en wordt uitvoerig onderzocht in de Joodse mystiek, of Kabbala. In het Hebreeuws wordt de term Satan gewoonlijk vertaald met “tegenstander” of “tegenstander”, en hij wordt vaak opgevat als een vertegenwoordiger van de zondige impuls (in het Hebreeuws yetzer hara) of, meer in het algemeen, van de krachten die de mens ervan weerhouden zich te onderwerpen aan de goddelijke wil. Hij wordt soms ook beschouwd als een hemelse aanklager of beschuldiger, een opvatting die tot uitdrukking komt in het Boek Job, waar Satan God aanmoedigt om zijn dienaar op de proef te stellen.
Kabbalistische bronnen breiden het beeld van Satan aanzienlijk uit en bieden een rijk en gedetailleerd beeld van het demonische rijk en de krachten van het kwaad in de wereld, die in sommige gevallen moeten worden afgeweerd met verschillende vormen van magie, van amuletten tot exorcisme.
Satan in de Bijbel
De Bijbel bevat meerdere verwijzingen naar Satan. Het woord komt slechts twee keer voor in de Torah, beide keren in het verhaal van Balaam, de ziener die door de Moabietische koning Balak wordt gevraagd de Joden te vervloeken. Wanneer Balaam met Balak’s gezanten meegaat, plaatst God een engel op zijn pad “l’satan lo” – als een tegenstander voor hem. De term komt in meerdere andere gevallen voor in de Profeten, vaak in een soortgelijke context – niet verwijzend naar een specifieke figuur als de Satan, maar eerder als een beschrijving voor personen die handelen als een satan, d.w.z. als tegenstanders.
Slechts twee keer in de Hebreeuwse Bijbel komt Satan voor als een specifieke figuur, als HaSatan – de Satan. Een daarvan is een korte verwijzing in het Boek Zacharia, waar de hogepriester wordt beschreven als staande voor een goddelijke engel terwijl Satan rechts van hem staat om hem te beschuldigen. De andere is in het Boek Job, waar Satan een centrale rol in het verhaal speelt als een engel in het goddelijke hof. Volgens het bijbelverhaal lijkt Satan – hier al te vaak vertaald als de tegenstander – er bij God op aan te dringen zijn rechtschapen dienaar Job tegenspoed te bezorgen, met het argument dat Job alleen trouw is vanwege zijn rijkdom en geluk. Neem die weg, beweert Satan, en Job zal lasteren. God staat toe dat Satan Jobs rijkdom wegneemt, zijn familie doodt en hem lichamelijk treft, maar niets van dit alles zet Job ertoe aan in opstand te komen tegen God.
Het Boek Job wordt soms aangehaald om de bewering te staven dat de Joodse visie op Satan als een agent van God verschilt van de Christelijke visie, die Satan ziet als een autonome kracht die tegenover God staat. In het verhaal berokkent Satan een mens leed en probeert hij hem tot zonde aan te zetten – maar alleen met Gods toestemming.
Satan in de Talmoed
Satan duikt veelvuldig op in de Talmoed. Een lange passage in het tractaat Sanhedrin kent Satan een centrale rol toe in het bijbelse verhaal van de binding van Izaäk. Volgens Rabbi Yehoshua ben Levi was het Satan die het Joodse volk deed wanhopen aan de terugkeer van Mozes van de berg Sinaï door hen een afbeelding van de profeet op zijn sterfbed te laten zien. Een passage in het traktaat Megillah zegt dat het dansen van Satan op het feest van de Perzische koning Ahasveros is wat leidde tot de moord op koningin Vashti in het Purim-verhaal.
In Traktaat Bava Batra zegt Reish Lakish dat Satan, de yetzer hara en de Engel des Doods allen één zijn. Maimonides, de middeleeuwse Joodse filosoof, onderschrijft dit standpunt in zijn Gids voor de Verbijsterden. Het woord Satan, schrijft Maimonides, is afgeleid van de Hebreeuwse wortel voor “zich afwenden”. Net als de kwade neiging heeft Satan de functie om de mens af te leiden van het pad van waarheid en gerechtigheid. Maimonides lijkt niet te geloven dat Satan werkelijk bestaat, maar eerder dat hij een symbool is van de neiging om te zondigen. Het hele Boek Job, schrijft hij, is fictief, slechts bedoeld om bepaalde waarheden over de goddelijke voorzienigheid te verduidelijken. En zelfs als het waar is, vervolgt Maimonides, dan is zeker het gedeelte waarin God en Satan met elkaar spreken slechts een parabel.
Satan in Kabbala en Hasidisme
De Joodse mystieke traditie heeft veel te zeggen over Satan. Inderdaad, kabbalistische teksten bieden een rijke beschrijving, niet alleen van Satan, maar van een heel rijk van het kwaad, bevolkt door demonen en geesten, dat parallel bestaat aan het rijk van het heilige. Satan staat in de Kabbala bekend als Sama’el (in sommige bronnen weergegeven als de Grote Demon), en het demonische rijk in het algemeen als de Sitra Achra – letterlijk “de andere kant”. De gemalin van Sama’el (die ook in pre-kabbalistische Joodse literatuur wordt genoemd) is Lilith, een mythische figuur die in de Joodse traditie meer bekend is als de opstandige eerste vrouw van Adam.
De kabbalistische bronnen schilderen het demonische af als een afzonderlijk en oppositioneel rijk dat in conflict is met God. De Kabbala geeft zelfs verklaringen voor de oorsprong van het demonische rijk, waarvan de meest voorkomende is dat dit rijk ontstaat wanneer de eigenschap van God die wordt geassocieerd met vrouwelijkheid en oordeel, wordt losgekoppeld van de eigenschap van God die wordt geassocieerd met genade en mannelijkheid, en ongeremd wordt. Het kwaad, in deze lezing, is het resultaat van een overmaat aan oordeel.
Vele van deze ideeën zouden later uitdrukking vinden in Joodse volksgeloven en in de werken van de chassidische meesters. Rabbi Yaakov Yosef van Poloniye, één van de belangrijkste discipelen van de stichter van het Hasidisme, de Baal Shem Tov, schreef in zijn Toldos Yaakov Yosef dat God uiteindelijk de engel des doods zou afslachten tijdens het messiaanse tijdperk – een geloof dat duidelijk de Christelijke visie van een laatste krachtmeting tussen God en Satan aan het einde van de dagen weerspiegelt. Hasidische volksverhalen staan vol met beschrijvingen van demonische krachten, waaronder een beroemd verhaal waarin de Baal Shem Tov een groep kinderen verdedigt tegen een weerwolf. Zelfs vandaag zullen sommige Hasidische Joden bescherming zoeken tegen dergelijke krachten in de vorm van amuletten of bezweringen. Sommige Joodse gemeenschappen, vooral in de Sefardische wereld, waarderen amuletten ook als bescherming tegen boze geesten en onderhouden een aantal gebruiken en rituelen die erop gericht zijn die geesten op afstand te houden. Joodse bronnen uit bijbelse tijden bevatten formules voor uitdrijvingen om de bezetenen te bevrijden van een boze geest, bekend als een dybbuk.
Joodse vs. Christelijke opvattingen over Satan
Over het geheel genomen neemt Satan in de Christelijke theologie een veel prominentere plaats in dan in de traditionele rabbijnse bronnen. Het Boek Openbaring, in het Nieuwe Testament, verwijst naar een “oude slang” – algemeen begrepen als de slang die Eva in de Hof van Eden verleidde – “die de duivel en Satan is.” Het beschrijft een draak met zeven koppen en tien horens die tegenover een zwangere vrouw staat die op het punt staat te bevallen, om het kind te verslinden – dat is Jezus. Openbaring beschrijft verder een oorlog in de hemel waarbij Satan naar de aarde wordt geslingerd, waar hij de wereld op een dwaalspoor brengt. (In het Nieuwe Testament, in het boek Lucas, zegt Jezus dat hij Satan “als een bliksem uit de hemel zag vallen”). Volgens de christelijke profetie zal Satan na de terugkeer van Jezus nog 1000 jaar aan een ketting gebonden zijn.
Sommige van deze christelijke ideeën vinden weerklank in de joodse traditie, maar sommige wijzen ook op fundamentele verschillen – met name misschien wel het idee dat Satan, in ieder geval in de Hebreeuwse Bijbel, uiteindelijk ondergeschikt is aan God en zijn doel op aarde uitvoert. Of dat hij helemaal niet echt is, maar slechts een metafoor voor zondige impulsen.
De kabbalistische en chassidische literatuur bemoeilijken deze zienswijze en bieden een nauwere parallel met de christelijke eschatologie. Zowel de kabbalistische/Hasidische als de christelijke tradities beschrijven de krachten van het heilige en het demonische als verwikkeld in een strijd die zal culmineren in Gods uiteindelijke overwinning. Volgens sommige geleerden komt dit voort uit de aanzienlijke kruisbestuiving tussen het christelijke en het joodse denken in de zogenaamde “gouden eeuw” van de joodse cultuur in Spanje tijdens de Middeleeuwen, van waaruit veel van de vroege kabbalistische teksten, waaronder de Zohar, zijn ontstaan.
Geef een antwoord