Bijbelcommentaren
On december 21, 2021 by adminVers 1-21
1 Samuël 3:1. En het kind Samuël diende den HEERE voor het aangezicht van Eli.
Samuël was nog maar een kind, maar toch was hij een getrouwe dienaar van God tot het licht dat hij ontvangen had. De volwassen zonen van Eli rebelleerden tegen God, maar “het kind Samuël diende de Here.” Het is een grote verzwaring van de zonde voor goddeloze mensen om daarin te volharden wanneer zelfs kleine kinderen hen berispen door hun voorzichtige wandel en conversatie; het maakte de zonde van Eli’s zonen des te erger omdat “het kind Samuël de Here diende vóór ELI”
1 Samuël 3:1. En het woord des Heren was kostbaar in die dagen; er was geen open visioen.
God sprak met zeer weinigen, en zijn spreken tot hen was besloten: “Er was geen open visioen.” Wat gesproken werd was zeer rijk en zeldzaam, maar er was weinig van. De Here, vertoornd over de zonde van Eli’s zonen, nam de geest der profetie weg uit het land.
1 Samuël 3:2. En het geschiedde in die tijd, toen Eli op zijn plaats was nedergelegd, en zijn ogen begonnen te verduisteren, dat hij niet kon zien;
Hij was een goede oude man, maar hij was bijna versleten, en hij was God ontrouw geweest door zijn gezin niet recht te houden. Hij moet enige troost gevonden hebben in het hebben van zo’n lieve en dierbare metgezel en dienaar als de kleine Samuël was.
1 Samuël 3:3-5. En eer de lamp Gods uitging in den tempel des HEEREN, waar de ark Gods was, en Samuël nedergelegd was om te slapen, riep de HEERE Samuël; en hij antwoordde: Hier ben ik. En hij rende tot Eli, en zeide: Hier ben ik, want Gij hebt mij geroepen. En hij zeide: Ik heb niet geroepen; ga weder liggen. En hij ging heen en legde zich neder.
Knechten en kinderen moeten oplettend zijn en gehoorzaam aan de roep die zij horen, maar meesters moeten ook zachtmoedig, en vriendelijk, en attent voor hen zijn. Eli noemde het kind geen dwaas en sprak niet hard tegen hem; hij wist dat Samuël een goede bedoeling had, en al had hij zich vergist en had niemand hem geroepen, toch was het goed van de kant van het kind om te doen alsof er tot hem gesproken was; en Eli zei rustig en zacht: “Ik heb niet geroepen; ga weer liggen. En hij ging heen en legde zich neder.”
1 Samuël 3:6. En de HEERE riep wederom, Samuël. En Samuël stond op en ging tot Eli, en zeide: Hier ben ik, want Gij hebt mij geroepen.
Hij gevoelde er zich zeker van, vol vertrouwen dat hij zich niet vergist had.
1 Samuël 3:6-7. En hij antwoordde: Ik heb niet geroepen, mijn zoon; ga weer liggen. Samuël nu kende de Here nog niet.
Er was het begin van het werk der genade in zijn hart, hij was goed van plan; maar nog had God zich niet aan hem geopenbaard: “Samuël kende den Heere nog niet,” –
1 Samuël 3:7-8. Ook was het woord des HEEREN nog niet aan hem geopenbaard. En de HERE riep Samuël ten derde male.
Wij verwijten Samuël niets, want hij was nog maar een kind, en het geestelijk inzicht was nog niet ten volle tot hem doorgedrongen; maar wat zal ik zeggen van sommigen tot wie God jarenlang heeft gesproken tot hun grijze haren, en die toch tot op dit uur de stem des HEREN niet hebben verstaan? Ik bid God, dat Hij hen nog eens roepen moge. De Here schroomde niet Samuël viermaal te roepen, want als Hij metterdaad wil roepen, zal Hij, als één roep niet voldoende is, steeds weer roepen, en nog eens: “De Here riep Samuël de derde maal opnieuw.”
1 Samuël 3:8-9. En hij stond op en ging tot Eli, en zeide: Hier ben ik, want Gij hebt mij geroepen. En Eli bemerkte, dat de HEERE het kind geroepen had. Daarom zeide Eli tot Samuel: Ga heen, ga liggen; en het zal zijn, als Hij u roept, dat gij zult zeggen: Spreek, HEERE, want uw knecht hoort. Alzo ging Samuel heen en legde zich neder op zijn plaats.
Het was een kastijding voor Eli, dat God niet rechtstreeks tot hem sprak, maar hem een boodschap zond door een ander; en het moet zeer vernederend geweest zijn voor de bejaarde man Gods, dat God een klein kind uitkoos om zijn boodschapper voor hem te zijn. Maar omdat Eli niet getrouw was geweest, was het een grote barmhartigheid van God dat Hij überhaupt tot hem sprak; en ongetwijfeld nam de oude man het hem niet kwalijk dat God, in plaats van tot een van zijn zonen of tot hemzelf te spreken, door dit kleine kind sprak. Eli hield van Samuël, en toen hij merkte dat de Here van plan was dit kind te gebruiken, werd hij niet jaloers en boos, en begon de geest van het kind te temperen; maar hij gaf hem wijze aanwijzingen hoe te handelen in het geval dat God weer tot hem zou spreken.
1 Samuël 3:10. En de HEERE kwam, en stond,-
Waaruit wij leren dat er een soort verschijning voor Samuël was, zoals die aan anderen werd geopenbaard. Een geestelijk wezen stond voor hem, hoewel hij de gestalte daarvan niet kon opmaken: “Jehovah kwam, en stond” –
1 Samuël 3:10. En riep als op andere tijden: Samuël, Samuël.
Ditmaal werd de naam van het kind tweemaal uitgesproken, alsof God tot hem wilde zeggen: “Ik heb u bij uw naam geroepen; gij zijt de Mijne? Het was ongetwijfeld om een diepere indruk op de geest van het kind te maken dat zijn naam tweemaal door de Here werd genoemd.
1 Samuël 3:10. Toen antwoordde Samuël: Spreek, want uw knecht hoort.
Je merkt op dat hij niet zei: “Heer;” misschien durfde hij die heilige naam nauwelijks op zijn lippen te nemen. Hij was zo onder de indruk van het ontzag voor de naam van God, dat hij zei: “Spreek, want Uw knecht hoort.” Ik zou willen dat sommige christelijke mannen die ik ken de naam van de Heer een beetje weglieten in hun gebeden, want wij kunnen de naam van de Heer zelfs in onze smeekbeden ijdel gebruiken. Wanneer de heidenen zich tot hun goden richten, hebben zij de gewoonte om hun namen steeds weer te herhalen. “O Baäl, hoor ons! O Baäl, hoor ons!” of, zoals de Hindoes doen wanneer zij roepen, “Ram! Ram! Ram! Ram! ” de naam van hun god herhalen; maar wat ons betreft, als wij aan de oneindig-heerlijke denken, durven wij zijn naam niet nodeloos te herhalen.
1 Samuël 3:11-13. En de HEERE zeide tot Samuël: Zie, Ik zal iets doen in Israël, bij hetwelk de oren van een ieder, die het hoort, zullen tintelen. Te dien dage zal Ik tegen Eli alles doen, wat Ik over zijn huis gesproken heb; wanneer Ik begin, zal Ik ook een einde maken. Want Ik heb hem gezegd, dat Ik zijn huis voor eeuwig zal oordelen over de ongerechtigheid, die hij kent. Er is veel ongerechtigheid over ons die we niet kennen; dat is een zonde van onwetendheid. Maar diep in zijn hart wist Eli dat hij bang was geweest om met zijn zonen over hun zonden te spreken, en dat, als hij gesproken had, het in zulke milde bewoordingen was geweest dat zij er lichtvaardig over deden. Mogelijk had hij hen nooit gekastijd toen zij jong waren, en had hij hen niet scherp toegesproken toen zij ouder waren. Bedenk dat hij een rechter was, en hij had niet mogen toestaan dat zijn zonen priester bleven als zij zich smerig gedroegen aan de deur van de tabernakel. Hij had met hen moeten handelen zoals hij met ieder ander zou handelen; hij deed het niet, en daarom zei God: “Ik heb hem gezegd, dat Ik zijn huis voor eeuwig zal oordelen vanwege de ongerechtigheid die hij kent.”-
1 Samuël 3:13. Omdat zijn zonen zich verachtelijk maakten, en hij hen niet bedwong.
Een man zei op een dag tegen mij: “Ik heb nooit mijn hand op mijn kinderen gelegd;” waarop ik antwoordde: “Dan denk ik dat het zeer waarschijnlijk is dat God zijn hand op u zal leggen.” “O,” zei hij, “ik heb niet eens scherp tegen ze gesproken.” “Dan,” antwoordde ik, “is het zeer waarschijnlijk, dat God zeer scherp tot u zal spreken; want het is niet Gods wil, dat ouders hun kinderen onberoerd laten in hun zonden.”
1 Samuël 3:14-15. En daarom heb Ik gezworen aan het huis van Eli, dat de ongerechtigheid van Eli’s huis in eeuwigheid niet zal gezuiverd worden door offerande noch door offerande. En Samuel lag tot de morgen, –
Ik vraag mij af of hij is gaan slapen; ik zou denken van niet. Na zulk een bezoeking en openbaring, is het een wonder dat het kind stil kon liggen. Men verwondert zich, dat hij niet terstond naar Eli is gegaan, maar toen was de boodschap zo zwaar, dat hij geen haast kon hebben om die te brengen: “En Samuel lag tot de morgen,” –
1 Samuel 3:15. En opende de deuren van het huis des Heren.
Daar kind! Er zijn sommigen onder ons die, als God tot ons gesproken zou hebben zoals Hij tot Samuël gesproken had, zich een stuk te groot zouden voelen om nog deuren te gaan openen. Als God zou komen, en tot sommigen zou spreken, die arm zijn, zouden zij van hun handel wegvluchten. Als God zou spreken tot sommigen die jong zijn, zouden zij zich tot machtige heren geven. Maar Samuël aanvaardde zachtmoedig de hoge eer die God hem had verleend; en toen hij ’s morgens opstond, ging hij over tot zijn gewone werkzaamheden: “Hij opende de deuren van het huis des Heren.”
1 Samuël 3:15. En Samuël vreesde Eli het visioen te tonen.
De oude man moet gevoeld hebben dat het niets bijzonder aangenaams was; toch wilde hij de boodschappen van de Here weten. Ik hoop dat hij in zo’n gemoedstoestand was dat hij kon zeggen: “Heer, toon mij het ergste van mijn geval! Laat mij al Uw gedachten daarover weten, en laat mij niet verder gaan met mijn ogen omzwachteld, in onwetendheid van Uw wil aangaande mij.”
1 Samuël 3:16-18. Toen riep Eli Samuel, en zeide: Samuel, mijn zoon. En hij antwoordde: Hier ben ik. En hij zeide: Wat is het, dat de HEERE tot u gezegd heeft? Ik bid u, dat gij het voor mij niet verbergt: God zal het u doen, en meer nog, indien gij iets voor mij verbergt van al hetgeen Hij tot u gezegd heeft. En Samuël vertelde hem alles, en verborg niets voor hem.
Samuël gehoorzaamde aan het goddelijk bevel, dat toen nog niet gegeven was: “Wie mijn woord heeft, laat hij getrouw mijn woord spreken.”
1 Samuël 3:18. En hij zeide: Het is de HEERE; laat hem doen wat hem goed schijnt.
Dit was een grootse redevoering van de oude Eli. Hoe verschrikkelijk het ook mocht zijn, hij boog het hoofd voor het goddelijk vonnis, en erkende dat het rechtvaardig was.
1 Samuël 3:19-21. En Samuel groeide, en de Here was met hem, en liet geen van zijn woorden op de grond vallen. En gans Israel, van Dan tot Beersheba toe, wist, dat Samuël opgericht was tot een profeet des HEEREN. En de HEERE verscheen wederom te Silo; want de HEERE openbaarde Zich aan Samuël te Silo door het woord des HEEREN.
Geef een antwoord